zaterdag, december 15, 2007

Terug bij afwas.

“Houdt Ze wel van ons?”, vroeg de aangekoekte kookpan wanhopig naar het met Chocomel besmeukte kopje naast hem. Het ooit eens doorzichtige kopje, dat altijd een luisterend oortje aanbood, schudde haar kopje. “Ik denk het niet… niet zolang we vuil zijn.”

“Maar… ze begrijpt toch dat we dat niet zelf kunnen? Wij hebben toch ook aandacht nodig?”. De roestvrijstalen kookpan keek zwaarmoedig en zei vervolgens: “Dit kan zo niet langer…echt niet.”

De wokpan, welke nog een klein laagje olie had met wat rozemarijnkruiden, knikte instemmend. “Dit duult te la-a-a-ang. Ik lig hiel al een paal dagen te lusten op mijn luie ondelkant. Stlaks ga ik nog loesten!”
“Ach! Je overdrijft Wokkie, je ligt hier pas sinds gister!”, klonk het van boven.
“Niet waal! Niet waal! Al meel dan dlie dagen! Knoop dat toch in je ollen, Velgiet!”
De vergiet krabte achter zijn oren en keek verontschuldigend. “Ohja, sorry Wokkie, I forgot…maar stop wel met dat gemok van je! Dat helpt ons niet verder…”

“Wok heeft wel gelijk!”, schreeuwden een aantal met bloemen beprintte mokken toe, “…we liggen hier al veels te lang!” Het rumoer werd groter en de gehele vaat kwebbelden door elkaar.

“Ze maakt alleen maar misbruik van ons!”
“Ze beseft niet hoe hard ze ons nodig heeft!”
“Ze waardeert ons niet!”

“Het onaangeroerd raken, tast zelfs mijn gehoor aan,” piepte een beker. Helaas tevergeefs, want het geruzie hield maar niet op.

“Ze denkt dat we zeker een hart van steen hebben…”, zei het bord, voorzien van een Boerenbontmotief. Zijn broer, die niet helemaal meer heel was, vulde hem aan: “… Ze laat ons barsten…”

“We prikken het niet meer!”, schreeuwden de vorken gezamenlijk in koor.
“Oelaten oewe steken!”, riepen de messen collectief.

De spanning was om te snijden toen ineens een zware stem boven alles uitrees. Heel even was het stil.

“Staken …”, de oude wijze knoflookpers begon zich er ook mee te bemoeien, “Staken bedoelen jullie zeker.”

De knoflookpers was erg op leeftijd, maar zeker niet seniel. Als hij sprak, was dat erg opmerkelijk, want veel praatte hij niet. Maar als hij sprak, dan waren het wijze woorden, daar kon je van op aan. Met moeite perste hij nog een zin uit. “Hoe willen jullie staken dan?”

Wederom klonk er een hoop gekletter. “Oxideren! Oxideren!”, riep een nette lepel die niet helemaal meer schoon was in de menigte. “Ja, en wij dan?,” snauwde een wijnglas, terwijl hij naar zijn familie wees.

“Ik heb het!” De roestvrijstalen aangekoekte kookpan klonk overtuigend en de rest van het servies keek allen zijn kant op. “Ik heb het!,” herhaalde hij weer. “Laten we gewoon gaan! Gewoon gaan! Weglopen! Vluchten! Laten we dat doen!”

Ze had dorst. Ze stond op, liep naar de keuken en nam het pak melk uit de koelkast. Bij het opentrekken van de kast viel haar op dat er geen enkel kopje was. Ook geen beker. Laat staan een wijnglas. “Wat krijgen we nou?”

Haar blik gleed van de kast naar het keukenblad, maar zelfs daar was geen glas of kopje te bekennen. Sterker nog, ze had helemaal geen servies. Bij het opentrekken van de la, bemerkte ze dat ook haar bestek er niet meer lag. Zelfs de knoflookpers was weg. Ze keek nogmaals alle planken na, maar kon enkel concluderen dat er niks meer lag.

Het pak melk zette ze aan haar lippen en ze nam een paar grote slokken.

Verbaasd keek ze nogmaals om zich heen en haalde haar schouders op.

Het deerde haar niet, haar dorst was gelest.
Sterker nog, ze leek gelukkig.