maandag, december 29, 2008

Niet-goed-belediging-terug-garantie

“Goedemiddag,” zei ik met een alleraardigste glimlach, ”ik kwam wat ruilen.”

De vrouw achter de toonbank keek mij een beetje nors, maar ook verbaasd aan. Hoezo kwam ik wat ruilen? Wat nu weer? Ze had halflang bruin haar, waarvan ik het vermoeden had dat de kleur uit een pakje kwam, omdat lichtjes aan de wortels van haar haar, haar ware aard zichtbaar was. Nuja, niet zozeer haar waar aard, maar wel haar leeftijd. Het kapsel bestond uit een ensemble van grove bruine krullen en grijze sprieten. De krullen waren vermoedelijk wel van haar zelf, maar alleen maar omdat ik mij niet kon voorstellen dat ze die expres er in had willen zetten. Verder droeg ze een rood montuur, waarin haar ogen nog groter tevoorschijn kwamen, zodat ze mij goed kon bestuderen.

“Ja, ik kwam wat ruilen…nou ja, niet écht ruilen...”, bereidde ik haar voor.

Uit mijn HEMA-tasje pakte ik de zwarte kabel en legde deze neer op de toonbank. De bon pakte ik er ook bij.

“Kijk, ik heb deze scart-kabel nog niet zo lang geleden gehaald, maar hij is nu al kapot.”

“Nou, dan heb je vast iets verkeerds gedaan,”concludeerde de vrouw achter de toonbank.

“Nee, dat heb ik niet. Ik heb hem er gewoon in gedaan en dat ging goed. En ik heb hem eruit gehaald en toen bleef het hulsje achter.”

Uit de zak ritselde ik het bijbehorende hulsje en legde het neer op de toonbank.

“Ja, je hebt toch iets verkeerds gedaan. Je hebt het er echt met kracht uitgetrokken hoor, dat kan niet anders.”

Enigszins gevleid door het antwoord –hoorde ik haar nu waarlijk zeggen dat ík iets met kracht heb gedaan? Had ik dan toch een spierbal? – werd ik er een beetje moe van om te zeggen dat het toch echt niet aan mij lag, maar aan die goedkope snertkabel.

“Je hebt hem vast in het verkeerde gat gestopt,” vertelde de caissière, die zichzelf nu kennelijk waande tot een ware elektricien.

Eerlijk gezegd had ik geen zin om te zeggen dat dat niet kon. Een scartkabel kan je, weliswaar in een scart-ingang, maar op één manier erin stoppen. En dat ik dat ding goed erin gestopt had, maar wilde verplaatsen naar een andere scart-ingang en hem er daarom uitgetrokken had, tsja, toen ging dat ding kaduuk. En dat is naar mijn deskundig oordeel niet de bedoeling van een kabel die in gebruik nog jonger is dan een week oud.

En ook al waren ze van de HEMA het lekkerst, dat het aan de kabel of in de optiek van de toonbankmadam aan mij zou liggen, het zal mij een worst zijn. Ik had geen zin in discussie, ik wilde gewoon mijn geld terug.

“Nee, normaal doen we dat niet hoor… heb je de verpakking nog?”

“Nou, niet echt, dat plastic zakje heb ik weggegooid…”

“Nou, dan kan ik niets voor je doen,”zei ze met een voldane grijns.

“… maar ik heb wel het kartonnetje nog.”

Ze bekeek het kartonnetje nauwkeurig, alsof ik het wellicht vervalst zou hebben.

“Ja, ik heb toch echt de verpakking nodig, hier zit geen barcode op.”

“… de achterkant…”, zei ik kalm.

Als zelfs zuchten konden doden, had deze wervelwind aan zucht mij omver geblazen.
Het bleef even stil.

“Nou, vooruit dan maar.”

dinsdag, december 09, 2008

Student & The City: Met uitsterven bedreigd

Vanzelfsprekend was ik weer eens stipt fashionably te laat, maar uiteindelijk was ik toch op de plaats van mijn bestemming: de kroeg. Ik had het al ruim een week vermeden, maar je kan een kind nu eenmaal niet een snoepwinkel verbieden. Ook al weet het dat al dat zoet slecht is voor zijn of haar gebit.

Hoewel ik normaal juist een drempel ervoer om vanuit de kroeg naar huis te gaan, ervoer ik sinds een week juist het tegenovergestelde. Per 1 juli ging namelijk het rookverbod in de horeca van start. Voor het proletariaat weliswaar een geschenk uit de hemel, maar voor mij, als een vertegenwoordiger van de rokersparia, werd temeer duidelijk dat ik niet gewenst was.

Desondanks had ik een date. Geen sollicitatiegesprek. Nee, gewoon een date. “Ik ben wel een beetje nerveus…,”vertelde ik hem voorzichtig. Alvorens zijn ego steeg, ging ik maar verder met mijn zin, “…ik ben sinds het rookverbod nog geen café binnengestapt en tsja, ik lust wel een sigaret…” Zijn oordeel wachtte ik gespannen af. Zou ik geaccepteerd worden?

“Dan gaan we toch naar buiten toe?”, zei hij. Ik slaakte een zucht van opluchting. Enerzijds omdat hij het oké vond dat ik een roker was, maar voornamelijk omdat mijn nicotinespiegel in mijn lichaam aangaf dat deze beneden peil was. Zodoende vulde ik snel mijn longen weer met rustgevende smog.

De rest van de avond hebben we onze drankjes lekker buiten gedronken. Althans, tot een uur of twaalf dan. Daarna mag je je glas gewoon niet meer naar buiten nemen.

Maar goed, al het begin is moeilijk. Voor mij betekent het gewoon dat mijn uitgaansavond eerder aanvangt. Dat houdt eigenlijk in dat ik op zo’n avond langer en dus meer zal drinken; alsof ik daar geen levercirrose aan over houd…

Toegegeven, na een avond stappen is het fijn dat je kleding en haar niet zo naar rook ruikt -waar ik overigens nog mijn vraagtekens bij zet, gezien sommige tenten zelfs een rookhok (letterlijk) hebben- maar tóch ben ik er niet blij mee.

Mag ik zelf niet meer bepalen wat slecht, doch lekker voor mij is? Want laten we eerlijk wezen: rokers sterven vanzelf wel uit…

woensdag, augustus 06, 2008

De haringboer

Naast de bushalte vlakbij mij
Staat daar Piet z’n haringtent
Elke dag een witte jas
En elke dag dezelfde vent

Ik vraag me wel eens af
Hoe gaat Piet dan als hij moet?
Daar is toch geen weecee?
Ik vraag me af hoe hij dat doet…

Die toko staat er nu al jaren,
Blijkbaar nog lange niet failliet
Ik vraag me af waar hij ‘t van doet,
Want heel veel klanten daar, die zie ik niet

Toch vraag ik me vaak wel af
Waar zal Piet zijn blaas gaan legen?
Daar is geen plek voor ‘n urinoir
Waar zal Piet zich naar bewegen?

Piet oh Piet, vertel me toch
Hoe regel jij je zaakjes?
Verkoop je zwarte haring of handel je
in Nepalese vishaakjes?

Maar vooral vraag ik me af
Hoe gaat Piet, als hij wil plassen?
Ik zie daar toch écht géén toilet
En daarbij, zal-ie dan zijn handen wassen?

Daar fiets ik, langs de haringkar van Piet
De wind is stil, slechts een klein zuchtje,
maar een visje kopen daar, doe ik toch liever niet
Het blijft immers een zaak met een vreemd luchtje

maandag, juni 30, 2008

Student & the City: het luizenleventje van een student

Na een dag zwoegen is voor mij het heerlijkst wat er bestaat lui zijn. Lekker een dutje doen, languit op de bank tv kijken, creatief koken of doelloos surfen op het net. Kortom, voor mij betekent lui zijn een manier om mijn verstand op nul te kunnen zetten.

Sommigen zien luiheid echter als een zonde. En dat vind ik best jammer, want ik zou het pas zonde vinden als ik niet meer lui kon zijn. Hoe kan ik anders de balans vinden in mijn leven? Is het geen zonde als ik niet geniet van mijn leven? De boog kan toch niet altijd gespannen zijn?

Natuurlijk is er een verschil tussen luiheid en ongemotiveerdheid. Als je uithoudingsvermogen wilt creëren of wilt behouden, kun je beter de trap nemen in plaats van de lift. En het niet doen van de stapel afwas maakt de vaat nu eenmaal niet kleiner. Ik heb helaas genoeg ervaring op dat gebied. Dat wil niet zeggen dat je me dagelijks de afwas ziet doen. Integendeel zelfs.

Vaak krijg ik luiheid op een presenteerblaadje uitgereikt: ik heb een OV, waardoor fietsen in de regen en de storm niet een eerste noodzaak is; ik poets elektronisch, wat, als ik de reclames mag geloven, beter blijkt te poetsen dan een handtandenborstel. Daarbij zit er nota bene een knop op de afstandsbediening van mijn tv, waardoor ik toegang krijg tot vrijwel de nieuwste films. Ik bespaar dus niet alleen veel moeite en energie, maar ook erg veel tijd door lui te zijn.

Stiekem ben ik er zelfs van overtuigd dat juist luie mensen creatief zijn: ze zijn altijd gemotiveerd om zo min mogelijk te doen, maar wel zo veel mogelijk te bereiken.

Het doet me denken aan mijn mooiste herinnering van een lerarenuitspraak op mijn middelbare school. De wiskundeleraar schreef een volledige berekening op het bord, maar het uiteindelijke antwoord liet hij achterwege. “Liever lui dan moe,” verklaarde hij. “Want,” zo stelde hij, “het gaat ook niet zozeer om het antwoord, het gaat erom hoe je er op gekomen bent.”

Ik vraag me dan ook af of luiheid de nieuwe manier van efficiëntie is. Als dat zo is, dan zap ik in elk geval nog even door.

zondag, juni 08, 2008

Vermoeiend

Zal ik dan toch
Of toch maar niet
Of wellicht misschien
Maar dan hangt het er wel vanaf
Toch?

Dan maar toch even kijken wat voor weer het wordt

En of ik genoeg eten in huis heb
-vast wel

Zal er nog genoeg geld op mijn rekening staan?
-vast niet

Tsja, lastig hoor…

Wat was de vraag ook al weer?

woensdag, juni 04, 2008

Not to the point

Soms als inspiratieloos
Woorden tekort schieten
Waar niets
Zo veelzeggender is
Dan een spraakwaterval
Waar woorden als
Zwarte houten ronde stenen
Naar het onzin afsnellen
Als een gletsjer
Ontbreekt de interpunctie

vrijdag, mei 30, 2008

De hoop op het einde van een voltooid verleden tijd

Wanneer ik je beetpak
Vraag ik me af hoelang het geleden is
Vraag ik me af of jij mij wel lief hebt

In mijn gedachte kan ik zonder je
Maar ik zoek je telkens weer op
Ik haat je
Maar liggen haat en liefde
Niet dicht bij elkaar?

Wanneer ik je beetpak
Vraag ik me af hoelang het geleden is
Vraag ik me af of jij mij wel lief hebt

Je bent voor mij een obsessie
Zelfs meer dan dat
Ik walg van je
Maar ik kan je niet
Uit mijn leven verwijderen
Hoe graag ik ook zou willen

Na een urenlange massage
Kan ik je weer voorlopig loslaten
En terugzetten
Daar waar je hoort
In de bestek la
In de servieskast
Bij de glazen

Wanneer ik je beetpak
Vraag ik me af hoelang het geleden is
Vraag ik me af of jij me wel lief hebt
Of net zo weinig als ik van jou

maandag, mei 12, 2008

De asociale brildrager

“Ik zag jou laatst toch?”, vroeg ze, terwijl ze de deur voor mij openhield.

“Ja, in het Vondelpark… dat was jij toch?”

“Ja….Laatst kwam ik namelijk een meisje tegen en die leek echt precíes op jou, maar die zwaaide niet, nee.”

“Oh…” Even vroeg ik mijzelf af of ik het misschien stiekem toch wel was en dat ik haar niet herkend had. “Maar in het Vondelpark was jij toch?”, vroeg ik maar weer, mij herinnerend dat ik toen in ieder geval wél had gezwaaid.

“Ja , toen zag ik je inderdaad. Maar dat meisje lijkt echt precies op je. Zelfde haar en krullen. Ze woont ook in ons gebouw.”

“Oh ja joh?” Ik begon nieuwsgierig te worden naar het meisje, hoe zag ze eruit dan? Leek ze inderdaad op mij?

“Ja, maar ze groette mij dus niet…”

“Oh…Weet je zeker dat ik het niet was?” Ik begon me nu waarlijk af te vragen of ik het toch niet was geweest.

“Nee, want jij groet mij altijd…en ze heeft ook een bril…”

Daar kwam de aap uit de mouw. She met my lazy evil twinsister…

“Tsja, ik heb ook een bril...” vertelde ik verontschuldigend, “…en ik moet eerlijk bekennen zodra ik die opzet, dan ben ik in mijn in cognito status. Ik hoef ook niet mensen te herkennen, integendeel zelfs. Ik hoop zelfs dat mensen mij niet herkennen, laat staan zien….”

Ze keek verschrikt. Of dat nu was omdat ik een bril droeg in mijn privé leven of dat ik haar wellicht niet groette, dat kon ik niet zien. Ook al had ik mijn lenzen in.

“Nee, dat was een ander,” zei ze opbeurend.

Maar ik wist wel beter.
Want ook al droeg ik een bril, zichtbaar hoefde ik niet altijd te zijn.

woensdag, april 23, 2008

Student & the City: Sometimes you wanna scream…

Amsterdam is luidruchtig: auto’s die voorbij scheuren, mobieltjes die afgaan in overvolle trams, een fietser die blijft rinkelen met zijn fietsbel omdat-ie haast heeft. Waar ik ook ben, ik hoor van alles. En dat terwijl ik toch Oost-Indisch doof ben.

Er lijkt een causaal verband te zijn tussen het toenemende geluid en de toenemende drukte. Niet zozeer drukte in de zin van een grote menigte, eerder drukte qua hoeveelheid bezigheden. Alles moet snel gaan en we hebben haast. Tringtring, laat me erdoor en ringring, we hebben een beller. Rushing life is dé trend en we hobbelen, of we nu willen of niet, er allemaal achteraan.

De vele afspraken en deadlines die we hebben, maken ware multitaskers van ons. In de bus vergaderen we al bellend en als we plankgas geven in de auto, redden we nog net de volgende afspraak. En de drukte wordt alsmaar luider.

Op dat soort momenten vind ik het heerlijk, en is het voor mij ook noodzakelijk, om even gas terug te namen, me terug te trekken van alles om mij heen en mij enkel te vergezellen van het meest intense geluid: stilte. Echter, zo’n puur moment van stilte bereiken, lijkt met de omringende continue drukte haast onmogelijk.

Met deze reden besluit ik dan juist de drukte op te zoeken in het nachtleven. If you can’t beat them, join them. En zo ben ik beland in de Jimmy Woo. Ik kijk wat rond, drink wat en ga los. Hoe harder de muziek en de beats gaan, des te meer ik mijn gedachtes op nul kan laten zetten. Alle piekeringen en overwegingen, alle schreeuwende afspraken en deadlines, ik hoor ze niet meer.

Na mij genoeg vermaakt te hebben op de dansvloer, weliswaar als sardientje in een overvol blik, besluit ik naar huis te gaan. Met het feestgedruis nog in mijn hoofd fiets ik in een rustig tempo door de straten van Amsterdam.

Alhoewel ik oorwarmers draag, verneem ik iets opmerkelijks. Hoor ik dat wel goed? Heel even stop ik, ontbloot mijn oren, luister aandachtig en geniet van het oorstrelende geluid.
Geen sjezende taxi’s.
Geen geklets van dronken toeristen.
Zelfs geen vroege vogel.

Helemaal niets.
Oorverdovende stilte.
Heerlijk.

Zelfs Amsterdam -a city that never sleeps- doet ook wel eens een dutje.
Welterusten.

woensdag, februari 27, 2008

De maatschappelijk werker deel 2 of: Hoe ik me voor de domme houd

De man, gekleed in een zwart lederen jack, grinnikt wat en kijkt neerbuigend naar de vrouw. “Wel potverdorie! KOM ONMIDDELLIJK HIER!,” schreeuwt ze haar kroost toe, kennelijk omdat ze niet blij was met die situatie. Ze pakt het oudste meisje van de twee bij haar arm en trekt haar weg van de roltrap. “Je bent AL negen jaar! Je weet toch dat zij…,” terwijl ze naar haar jongere zusje wijst, “…je achter na loopt! Doe dan niet zo dom!”

Ik kijk naar het spektakel op de vroege morgen en geniet ervan, zelfs zonder de bak popcorn. Ordinair voyeuren naar privé zaken die publiekelijk worden getoond. Ach, je moet toch wat. Veel anders is er bij de metrohalte niet te zien, laat staan te doen, dan enkel wachten.

Scheldt zij haar kind nu uit voor dom?, vraag ik mijzelf af. Verwart zij dat niet met naïviteit? Kinderen zijn toch –in haar bewoordingen- allemaal dom of –in mijn bewoordingen- naïef?

***

Ik was een jaar of tien en ik zou samen met een vriendin gaan zwemmen. De bus kwam niet opdagen en een aardige meneer bood ons aan om ons met zijn auto naar het zwembad te rijden. Ik vond het niet meer dan logisch om in te stappen, waarom wachten als iemand aanbied je er naar toe te brengen? “Ik mag niet met vreemde mannen mee,” zei mijn vriendin. Verbaasd keek ik haar aan. Verdomd! Daar had ze een punt. Had mijn moeder dat ook niet ooit eens tegen mij gezegd?

En toch, het was zeker niet dom van mij dat ik wilde instappen: we zouden sneller bij het zwembad zijn. Dat het naïef was van mij, dat kan ik niet ontkennen. Maar ja, ik was toch een kind?

***

“Gelukkig heb ik geen kinderen...” mompelt de man, terwijl hij langzaam naar mij toe loopt. De vrouw, nog steeds bezig haar kinderen uit te foeteren, trekt zich nog steeds niets van haar omgeving aan en lijkt meer en meer zelfs wanhopiger over te komen. Het duurt niet lang alvorens er één begint te huilen. Het is de jongste, een jaar of vier, zich net beseffend dat ze kennelijk iets fouts heeft gedaan en maar een oplossing ziet: huilen, tranen met tuiten. Hoezo kinderen dom? Is het niet de oplossing om berouw te tonen, zonder dat je geen verkeerde dingen zegt?

Het kind blijft huilen en ik lach een beetje om de situatie. Geen schaterlach, maar een klein binnenpretje. “Gelukkig heb ik geen kinderen...” mompelt de man wederom, ditmaal met de poging een gesprek met mij aan te knopen. Afgezien van de metro is dat iets waar ik niet op sta te wachten.

Zijn zwarte leren jack staat minder stoer bij hem dan je bij zo’n jas zou verwachten. De uitgepuilde zakken, door het verbergen van een pak shag en portemonnee, dragen namelijk niet bij aan het imago van een outdoor flinke kerel. Zijn tanden, waarvan enkele met aanslag versierd waren, stonden evenveel op een rijtje als hij zelf was. En ik moet zeggen dat een met schouder opgevulde roosbedekking niet echt charmant overkomt. Niet dat je altijd op je eerste indruk moet afgaan, mensen moet je in hun waarde laten. Zijn waarde schatte ik echter niet bijster hoog.

“Nee, kinderen is niets voor mij…ik moet er niet aan denken!” Waarom, denk ik dan, waarom, als jij er niet aan denkt, moet je MIJ dat mededelen? Ik knik beleefd, glimlach en zeg: “Ik voorlopig ook niet,” hopend dat ik hiermee aan mijn plicht voldaan heb om sociaal te zijn.

“Nee, ik ben blij dat mijn vriendin geen kinderen kan krijgen!” Afgezien van het feit dat ik verbouwereerd was dat hij blij was dat zij onvruchtbaar was –het lijkt mij een pijnlijk feit voor haar- was ik nog meer verbaasd dat hij een vriendin had. Blijkbaar past er op elk potje dan toch wel een deksel.

Ook voor de hoofddoekdragende vrouw links van ons was het tafereel van de schreeuwende kinderen niet ontgaan. Op het moment dat de non-aantrekkelijke man voor een duizendmaal vertelde dat hij echt geen kinderen wilde en dat hij blij was dat hij ze niet had, mengde zij zich in het gesprek. Nuja, eigenlijk wendde zij zich tot mij: “Hoe kan hij nou geen kinderen willen? Dat is toch hartstikke leuk?” Ik knik en glimlach en sta erbij als een soort van bemiddelaar. Waarom zou ze met mij bespreken over wat hij zou moeten denken? Ik kijk naar de blackjacker en wacht zijn reactie af.

“Nee, kinderen is alleen maar gedoe.” “Nee, is hartstikke leuk!,” beaamt de vrouw, “ kijk, nu zorg je voor hen en later zorgen ze voor jou!” Terwijl ik hen verder laat discussiëren, vraag ik mijzelf af of zij oorspronkelijk van het platteland afkomstig zou zijn, gezien haar meest gegronde reden om kinderen te nemen alleen gebaseerd is op de zelfvoorzienende functie: als oudedagsvoorziening

In de verte zie ik een lichtpuntje, de metro nadert. “Ach ach,” wil de man toch nog even klagen, “… het ligt aan die teringmaatschappij.” Waarom hij ineens boos was, was voor mij een raadsel. “Nuja, je weet wat ze zeggen hè,” vertel ik hem met een glimlach, “…de maatschappij, dat ben jij!” Hij scheldt mij uit en draait zich, nog steeds mopperend op mij, om en loopt weg.

De gesluierde vrouw kijkt mij vriendelijk aan en zegt: “Dat is zeker omdat hij geen vrouw kan krijgen.” Verbaasd kijk ik haar aan, niet om wat zij zegt, maar de algehele situatie waarin ik weer eens verwikkeld ben geraakt. “Dat is zeker omdat hij geen vrouw kan krijgen,” herhaalt zij nogmaals. Ik glimlach, hopend dat ik hiermee toch echt aan mijn plicht voldaan heb om sociaal te zijn, loop de metro in en zoek een plaats ver weg van de mensen die ik helaas niet kan berispen op –in mijn bewoordingen- naïviteit.

Integendeel zelfs.

dinsdag, februari 26, 2008

Onbevredigd

als vogels vissen naar
broodnodige kruimels die zij willen
al krijsend
om hun honger te stillen

zo blijft het schreeuwende verlangen
ongehoord
enkel zichtbaar voor hen die blind
zijn van de liefde, onbeantwoord

als vissen vliegen in
de grote vijver waar zij zwemmen
al zoekend
om hun ware af te stemmen

zo blijft het schreeuwende verlangen
ongehoord
enkel zichtbaar voor hen die blind
zijn van de liefde, onbeantwoord

vrijdag, februari 22, 2008

Onderbouwd

Stel nu dat ik
ja stel je voor
je weet niet
misschien
als ik dat nu
stel je voor
wellicht dat het dan
indien de omstandigheden toereikend waren
dan zou dat mogelijk
eventueel
nog best waar kunnen zijn ook.

Puur hypothetisch dan.

zondag, februari 17, 2008

Verlangen

als t ochtend gloren glinstert
en het bier klinkt als een lied
geroezemoes van wartaal
door een ijzeren vergiet

fluister mijn naam zo zoet
op fluweelzacht papier
schreeuw het zo stil
dat ik het kan horen vanaf hier

nachtenlang vergeet-me-niet
verwelkt mijn bestaan
en wanneer de tijd gekomen is
besluit ik om niet te gaan

fluister mijn naam zo zoet
op fluweelzacht papier
schreeuw het zo stil
dat ik het kan horen vanaf hier

schreeuw het zo stil
is ‘t enige wat ik wil

dinsdag, februari 05, 2008

Student & The City: HOMO SAPIENS NON FUMET IN VENTUM

In de hoop mij op te voeden als een verstandig mens vertelde mijn moeder altijd twee dingen: 1) wees als vrouw financieel onafhankelijk en 2) ga niet roken.

Roken was volgens haar niet alleen slecht voor de gezondheid, maar het kostte ook nog eens een smak geld. Alhoewel ze eigenlijk stiekem wel gelijk had, gooide ik vele zinloze tegenargumenten in de strijd als: “Ik ben niet verslaafd, ik kan zo stoppen!”en “Ik heb het wel in de hand en nu geniet ik er nog van!”.

Ruim tien jaar verder en ineens blijkt stoppen toch wel lastig te zijn. In mijn hele carrière als volwaardig mens duurde de enige grote stoppoging vier maanden. De motivatie om niet meer te fungeren als schoorsteen was voornamelijk een financieel debacle waarin ik mij bevond en een gezondheidssituatie waar je niet vrolijk van werd.

Normaliter laat een échte roker zich niet weerhouden door een verontrustende keelpijn, angina of longontsteking en rookt desnoods dan maar light of, in het schrijnendste geval, menthol. Nee, je kan een roker niet betichten op het feit dat deze geen doorzettingsvermogen heeft.

Kennelijk moest ik concluderen dat ik geen echte roker meer was, want mijn keel en longen waren het beu en begonnen recalcitrant te worden. Dit had als desastreus gevolg dat ik mij in een ware identiteitscrisis bevond: ik voelde me nog steeds een roker, alleen rookte ik niet meer. Zelfs een vriendin schold me uit voor een niet-roker. Ze zag me aan voor een ketter, helaas niet de juiste.

Na vier maanden bedacht mijn ‘verstand’ dat het weer tijd was om te roken. Het is natuurlijk ook een beetje de kat op het spek binden (of de sigaret in de mond stoppen) als je met je scriptie een wetenschappelijke legitieme manier wil gaan onderzoeken waarom roken wel goed voor je is.

Of roken dan ook verstandig is laat ik nog even in het midden. Verstand schijnt iets te zijn wat met de jaren komt.

Ik wacht er dan ook met smart op. Al dan niet met een peuk erbij.

Edoch, mijn moeder vertelde mij altijd twee dingen en het is haar dan toch ook deels gelukt: ik betaal mijn eigen sigaretten zelf.