vrijdag, juni 01, 2007

De maatschappelijk werker of: het verhaal waar je even voor moet zitten

Nietsvermoedend stapte ik in bus 15, ging zitten en pakte een krantje erbij. Niet dat ik aan lezen toe zou komen, maar dat wist ik toen nog niet.

Genietend van de zon en verzonken in mijn krantje genoot ik van de trip. De bus heeft een lekker tempo te pakken, dus dat is lekker meegenomen.

Bij de halte Stadionweg gaat er een vrouw tegenover mij zitten.
“Lekker hè, die zon.”
Ik hoor haar praten, maar ik ging er vanuit dat ze het niet tegen mij had. Ik zat immers diep verzonken mijn krantje te bestuderen. Ik kijk op, maar kijk gelijk ook recht in haar ogen.
“Lekker hè, die zon,” herhaalt ze nog eens.
Ze had het dus wel tegen mij.
“Oh…eh… ja, zeker lekker.” Ik knik nog even vriendelijk en begin weer verder te lezen.

“Ja, gisteren was die zon er niet…”, zegt ze met een zucht.
Die zon wás er gister wel, denk ik bij mijzelf, alleen konden we er minder van genieten dan vandaag.
Weer kijkt ze mij aan. Ze verwacht een antwoord. Ik strijk met mijn hand over mijn hart en overtuig mijzelf ervan dat ‘een praatje maken’ best wel eens kan en sociaal is. Ook al heb ik er totaal geen behoefte aan op dit tijdstip, laat staan zin in.
“Ach, zo’n zonnetje is zeker lekker, maar als ik moet studeren, vind ik het nooit zo erg als het wat minder warm is, anders is het zo snikheet op mijn kamer.”
Ziezo, denk ik bij mijzelf, en nu weer verder in mijn krantje.

“Tsja,” begint ze, “zelf ben ik huisvrouw, dus de hele dag binnen vind ik ook niks. Maar ik wil nu werken weet je, ik wil wat doen.”
Ik kijk weer op en knik instemmend.
“Ja, de hele dag opruimen en schoonmaken vind ik ook niks.”
“Nee, dat is ook niks,” beaamde ik. Ik begreep haar op dat gebied heel goed.

“Ja, ik wil in een ziekenhuis werken als [onverstaanbaar gemompel]assistent. Ja, dat lijkt me wel wat.”
“Wat let je?”
“Nou, ik heb geen opleiding weet je, maar ik vind ook dat het UWV een opleiding voor mij zou moeten regelen.”
Heel even schiet ik bijna uit mijn slof. Ongelooflijk lui varken dat je bent! Laat zelf eens je handjes wapperen! Toch houd ik me in.
“UWV hoeft dat toch niet te regelen? Dat kan je zelf toch?”
“Ja, maar ik weet niet hoe dat werkt….”
“Nou,” probeerde ik nog enigszins stimulerend, “ dan kijk je toch gewoon op internet? En als je daar niet uitkomt dan ga je naar een ziekenhuis en dan vraag je hoe je daar kan werken en wat je daar voor moet gaan doen…”
“Nee, ik vind dat het UWV gewoon voor mij een opleiding moet gaan regelen.”
Tsja, ik vind ook dat de IB-groep mij meer mag sponsoren, maar dat is nog geen reden dat ze dat ook gaan doen…

“Ja, mijn dochter studeert nu wel als grondstewardess. Ja, ik ben wel trots op haar hoor.”
“Joh.”
“Ja, het is zo’n slimme meid! Ja, alleen de laatste tijd voelt ze zich niet zo lekker weet je, ze is al zes maanden onregelmatig ongesteld.”
Alhoewel ik de hoop op mijn krantje lezen al had laten varen, had ze me niet met deze uitspraak hoeven te belonen.

De getinte vrouw met een zwart hoofddoekje op, ik schatte haar rond de vijfendertig, vertelt me vervolgens dat ze drie kinderen heeft:
Een dochter van achttien (die bloedende stewardess dus).
Een zoon van zestien die de godganse dag liever in bed tv kijkt en computerspelletjes doet, op het ROC zit, nooit op tijd uit zijn nest komt - behalve vandaag, want vandaag is hij op schoolreisje naar Walibi Flevo.
En ze heeft ook nog een andere zoon. Die is twaalf jaar en gaat volgend jaar naar de middelbare school.

We staan stil bij Zuid WTC.
Ik verbaas me hoeveel informatie –ik zou eerder over gegevens spreken dan van daadwerkelijke informatie- ik in slechts twee haltes heb verkregen.

“Ja,” vervolgt ze, “want ik voed mijn kinderen helemaal zelf op. En dat is best zwaar hoor… Ja, mijn man schreeuwt alleen maar. Nee, daar heb ik niet zoveel aan.”
Dump die gast dan, denk ik bij mijzelf.
“Maar hij is best aardig hoor.”
Ongetwijfeld. Soms zal hij iets liefs toeschreeuwen.
“Ja, maar soms, weet je, hij wil gewoon niet dat ik geld uitgeef. Hij pot het allemaal op. En dan ben je straks ziek of dood… en wat heb je dan aan geld? Nee, ik vind dat je dat gewoon moet uitgeven aan een auto ofzo.”
Tuurlijk. Of een villa. Ach, jij vind wel meer. Laat je eigen handen eens wapperen.

“Ja, ik krijg maar 110 euro per week. Dat schiet niet erg op. Ik zit in de WW namelijk.”
Gaat zij nou tegen mij klagen dat ze meer geld krijgt voor niks doen dan ik? En dat terwijl ik er nog iets voor moet doen?
“Ja, maar het UWV zegt wel dat als ik meer wil verdienen…” VERDIENEN? Je verdient het niet eens! Je krijgt het gewoon! Het moet niet gekker worden! “…ja, dan moet ik wel werken…” Whoeja, ze heeft het door!

“Ja, daarom wil ik ook werken… als [wederom onverstaanbaar gemompel]assistent.”
“Wat voor assistent?”
“Als [ik-versta-het-toch-echt-niet]assistent.”
“Sorry?”
“Als [al-sla-je-me-dood-ik-heb-geen-flauw-idee-wat-je-zegt]assistent.”
Heel even vraag ik me af, of ik het nogmaals zou vragen.
Of niet.
Het zal mij eigenlijk een worst wezen en besluit wijselijk mijn hoofd instemmend te knikken.

“Ja, dat lijkt me zooooo leuk. Weet je, dan ben je onder de mensen en je bent bezig weet je. Ja, ik denk dat je dan wel bezig bent. Dat vind ik wel leuk.”
Dat is natuurlijk DE motivatie om als assistent in een ziekenhuis te werken. Wat doet opleiding en ervaring er nog aan toe?
“Maar bij het UWV willen ze me aan het werk zetten.”
En anders ik wel...beetje uitkering trekken en nog eisen stellen ook...

“Maar ja, dat kan niet he? Ik heb last van mijn arm en mijn rug.”
Waarvan in godsnaam? Van dat harde schoonmaken?
“En ja, dan geven ze mij een baantje, maar dan zit ik na twee weken weer in de ziektewet…”
“Maar je kan daarvoor toch ook in therapie gaan?”
“Ja, ik heb ook wel fysiotherapie gedaan, maar dat hielp niet. Ik heb zelfs drie maanden in een psychiatrische kliniek gezeten…”
Kijk, dat verklaart een hoop.
“…ja, want ik werk al zeven jaar niet. Weet je hoe dat komt?”
Ik had zo’n donkerbruin vermoeden dat ze me dat nu ging uitleggen.

“Ja, want zeven jaar geleden stierf mijn vader. Ja, ik weet het nog goed… ik was aan het werk in een restaurant en hij zwaaide naar mij van buiten. Ja, en de volgend dag was hij dood. Ja, weet je, dat beeld kan ik maar niet loslaten. Ik zie hem nog steeds zwaaien.”

Wederom komt er een ellenlang verhaal. Dat ze uit Suriname komt. Dat ze zes broers en zussen heeft. Dat twee ervan na elkaar jarig zijn en dat apart vieren.

“Ja, dat snap ik niet hoor, waarom vieren ze dat niet samen? En mijn zus vroeg of ik dan kon koken. Ja, daar moet ik toch eerst over nadenken…ik bedoel, ik zit wel met mijn arm natuurlijk.”
Uiteraard, laten we je arm niet vergeten.

Ze vervolgt haar verhaal weer. Ik kijk naar buiten. Hopend op een wonder.
“Ja, want ik ben al op mijn zestiende getrouwd. Ja, ik moest, ik wilde helemaal niet. Maar goed, ik ben nu al eenentwintig jaar getrouwd. Ja, ach en mijn man. Ja, hij is best aardig.”
De beste basis voor een huwelijk: hij is best aardig.

“Ach, uiteindelijk maakt het ook niet uit of je op je zestiende of je dertigste trouwt.”
Dat maakt heel veel uit. Maar om dat te zeggen, maakte mij dat niet veel uit. Tot mijn blijdschap zag ik namelijk dat we al op Victorieplein beland waren. Ik stond te popelen om op het knopje te drukken en ik kon niet wachten om uit te stappen.

Toch stond ik niet gelijk op. Stel je voor dat ze weet dat ik er uit moet, dan kan zij alsnog besluiten om ook uit te stappen! Dat zag ik niet zo zitten.

‘Amsteldijk’ klinkt het door de bus.

“Nou, succes nog!”, wenste ik haar blij toe en liep gehaast naar de uitgang. Blij, omdat ik eindelijk verlost was.
Maar ik had niet te snel moeten juichen.
Snel stond ze op en liep ze er ook uit. “Ja, weet je, ik stap gewoon een halte eerder uit! Het is zulk lekker weer!”

Ik moest nog beginnen met werken, maar ik had mijn ochtendje als maatschappelijk werker er al weer op zitten.

Volgende keer doe ik gewoon mijn MP3 speler aan.

Nee, een levensverhaal ophangen aan een wildvreemde, dat is lekker sociaal.

Luxe leventje

Nee, er was niets bijzonders gebeurd vandaag.
Een beetje aan de studie gezeten. Met de nadruk op een beetje.
Tsja, en ik heb de afwas gedaan. Dat is wellicht opmerkelijk.
Maar misschien ook niet. De laatste paar weken doe ik dat elke dag.
En verder? Verder heb ik gechilled. Lang ontbeten, lekker geluncht en uitgebreid avond gegeten.

(Komt tot bezinning.)

Heb ik de hele dag alleen maar aan eten besteed?

(Krabt achter haar oren en kijkt bedenkelijk.)

Oh nee, ik heb ook nog een filmpje gekeken. Tijdens het eten.

(Strekt zich uit.)

Goh zeg, ik heb echt geen ruk beleefd vandaag. Niks, nakkes, nada.

(Kijkt om zich heen. Zet haar ellebogen op tafel en stopt haar gezicht in haar handen. Slaakt een zucht.)

Vermoeiend zo’n dag.

Geld maakt niet gelukkig?

‘UW SALDO IS TE LAAG’ verschijnt op het scherm, wanneer ik mijn chipknip wil opladen. Nog minder dan een week geleden was de studiefinanciering gestort en nu kwam er al een melding dat mijn saldo te laag was. De accent aigue op de ‘e’ van ‘te’ ontbrak weliswaar, maar het was mij wel duidelijk: plan B trad weer in werking.

Zo’n vijf maanden lang heb ik het weten te presteren om niet naast mijn studie te werken en enkel te leven van de maximale lening van de IB-groep en creatieve schnabbels. Als een soort van Bobo in de Bush probeerde ik te overleven in de materialistische maatschappij. Ondanks mijn grote handicaps: voor het gat in mijn hand en het leven op grote voet krijg ik namelijk geen subsidie. Zelfs geen nieuwe schoenen.

En dan te bedenken dat ik afstand gedaan heb van mijn financiële zekerheid door voltijd te gaan studeren. Dat ik mijn auto van de zaak heb ingeruild voor een knaloranje fiets van de Rabobank. Dat ik mijn salaris heb ingeruild voor een maximale lening bij de IB. Heel even heb ik me afgevraagd of dat het wel waard was. Waarom zou ik mijzelf kwellen om op bijstandsniveau te gaan leven?

Waar plan A staat voor ‘geld moet rollen’, staat plan B hier haaks tegenover. Dit plan vergt de uiterste creativiteit om zorgvuldig met de liquide middelen om te gaan. Er wordt een beroep gedaan op de aanwezige voorraden, mogelijke alternatieven en –in het schrijnendste geval- op gehele onthouding.

Als werkloze student echter heb je maar één kostbaar bezit: vrije tijd. Iets waar een werkende jaloers op is en soms met heimwee naar verlangt. Desondanks heb ik sinds een paar weken toch maar besloten om te gaan werken. Mijn honger naar schoenen zonder gaten in de zolen, een laptop met werkend toetsenbord en een bank waar je niet doorheen zakt, is te groot. Tantrische praktijken beoefenen is mij gelukt, maar dat maakt mij nog geen masochist.

Stiekem maak ik in mijn hoofd een lijst van wat ik allemaal wil gaan kopen met mijn verdiende salaris. De lijst wordt alsmaar groter, want de opgehoopte onthoudingen, het afzien van het aanschaffen van bepaalde materialistische kwesties, blijken ineens toch mogelijk te zijn. Toch krijg ik het een beetje lastig, want waar besteed ik als eerste mijn geld aan? Zal ik beginnen met een bank aanschaffen? Of zal ik eerst een paar nieuwe laarzen kopen?

Nog voordat er überhaupt geld gestort is door mijn werkgever ontvang ik een envelop met daarin een eindafrekening van mijn huurmaatschappij. Of ik nog eventjes 400 euro wil overmaken.

Tsja, van een kale kip kan je niet plukken, maar je kan er schijnbaar nog wel een poot uitrukken.